Vragen en antwoorden
Ik denk zomaar dat mijn blogs over de Bende van Ellende allerhande vragen oproepen. Deze vragen vragen om een antwoord.
Gemakshalve bedien ik me van het gereedschap der business consultants: de FAQ.
Vraag 1 – Waren jullie altijd al een clubje?
Ja en nee. Ja, omdat er hartsvriendinnen onder ons waren en ja, ook boezemvrienden. En nee, omdat wij niet doorlopend als groepje optrokken op de middelbare school. Ja, de meiden trokken ook toen al met elkaar op. En ja, Joep en Dolf waren vrienden. Maar nee, Herbert hoorde er niet bij. Als Herbert al ergens bij hoorde, dan was het bij Ruud. En Ruud hoort alweer jaren bij Els, en niet meer bij Herbert.
Vraag 2 – Wanneer werden jullie een clubje?
De meiden in America, waar wij samen gingen kamperen in de grote vakantie tussen de vierde en de vijfde. Dolf kwam daar op bezoek, samen met Snah Snamegnid. Maar wij meiden hadden die dag meer aandacht voor Peter, een langharige ouwelijke jonge jongen met bruine manen tot halverwege zijn rug. Peter was de vriend van Jeroen, die zelf halflang blond haar had en de vaste vriend van Cynthia was. Jeroen en Peter zaten op het Lorentz. Wij maar op het GSW.
Joep en Dolf waren ‘doe’-vrienden. Ze waren Oen en Eppo op de Bonte Avond in Ameland. Ook maakten ze een heel lang gedicht dat tijdens een van de lessen stiekem werd voorgelezen waarin ze alle namen van de hele klas hadden verwerkt. De enige zinnen die ik me daarvan nog kan herinneren:
Mijn naam is Rosemarie Verheggen, ik heb altijd ontzettend veel te zeggen.
En mijn naam is Janneke Janzen, ik heb met alle jongens lopen sjansen.
Dolf en Joep waren creatief, en Famke ook. Famke kon goed tekenen, destijds tekende ze vooral Peter en paarden. Famke en ik, ik denk dat we allebei verliefd waren op Peter, de onbereikbare Lorentz-boy. Ik kon alleen niet tekenen. Ik kon slechts fantaseren.
Herbert hoorde er niet bij en toch ook weer wel. Hij was de beste leerling van de klas. Als de leraren écht niet meer wisten wie ze een beurt konden geven om het goede antwoord te krijgen, dan hoorden wij: ‘En Herbert, wat zeg jij?’ En dan zei Herbert het goede antwoord. Bij natuurkunde, bij wiskunde, bij biologie. Bij alles eigenlijk. Hij zegt daar tegenwoordig zelf over: ‘Ik was een veel te brave jongen.’ En tsja, daar heeft hij wel gelijk in. Toch was hij niet vervelend. Hij stond zich niet voor op zijn slimmigheid.
Herbert werd er nooit uitgestuurd. Het hele clubje eigenlijk niet of zelden. Behalve ik. Ik had een abonnement op de klas uitgestuurd worden. Het is een wonder dat ik nog iets van biologie heb opgestoken en van wiskunde. Ik stond sommige dagen meer op de gang dan dat ik in de klas zat. Famke en ik waren daardoor vaak veroordeeld tot vooraan zitten.
Samen lagen wij regelmatig dubbel van de lach. Dat was voor ons leuk, maar voor iedereen eromheen minder. Daarom ook, moesten wij vooraan zitten, in de middelste rij schoolbanken. Direct achter ons zaten Herbert en Ruud en daarachter zaten Cynthia en Roos. Als wij meiden wat wilden bespreken tijdens de les, gingen er papieren briefjes heen en weer via Herbert en Ruud. Ruud noemde ons, vanwege die briefjes, de Gezusters PTT. Feitelijk deden wij allang aan sociale media, lang voordat deze digitaal werden.
Vraag 3 – Wanneer werden jullie nou een clubje?
Eigenlijk was dat pas in 2010. Roos en ik hadden samen met Fenny, de vrouw van onze klassenleraar Wim, een reünie op stapel gezet. We waren die avond zo druk met iedereen, dat we er helemaal niet toe kwamen nog met elkaar te praten. Cynthia en ik bedachten ter plekke dat we elkaar nog eens wilden spreken en Joep sloot zich daar bij aan. Dolf, Famke en Roos hoorden er automatisch bij. In een opwelling stelde ik voor Herbert erbij te vragen.
Hoezo? Waarom?
Die brave, talentvolle jongen bleek heel leuk te zijn opgedroogd. Hij was belangstellend, luisterde goed, stelde de juiste vragen en hij zag er nog patent uit ook. Ja echt, Herbert was ergens onderweg uit zijn schulp gekropen. ‘Dat komt door Mieke’, zei hij, maar ik denk dat het altijd al in hem zat, en dat zij het opende.
Vraag 4 – Welke leraren zijn jullie bijgebleven?
Welke leraar niet eigenlijk?
Je had Ter Beek, de leraar Nederlands die een verstokte shagroker was. Wij kunnen allemaal, stuk voor stuk, nog steeds helemaal nadoen hoe Ter Beek zijn shagjes rookte. Hij nam een hijs, opende zijn mond, waardoor je de rook in zijn mond zag cirkelen, zoog de rook met een diepe, diepe teug naar binnen en ging dan een referaat lopen geven. Seconden later kwam een ietsjepietepeuterig beetje rook weer uit zijn mond. Je zou verwachten dat zo intensief roken leidt tot een vroege dood, maar nee, hij loopt nog gewoon rond en dat heb ik recent vernomen uit betrouwbare bron.
Je had Delis, de wiskundeleraar. Delis had een groot gebrek. Hij had geen humor. Eens stond zijn gulp open. Famke zag het, wij zaten vooraan natuurlijk, en lachte per direct onbedaarlijk. Ze fluisterde mij in en jawel, daar ging ik ook. We lagen half slap in de bank en gierden het uit. Een leraar met zijn gulp open, dat is een van die fenomenaal leuke dingen die het saaie schoolleven voor even opleukt en hilarisch maakt. Delis echter, vond het niet leuk en wilde per se weten wat Famke tegen mij had gezegd?
Famke hikte met moeite: ‘Dat wilt u niet weten…’, maar Delis eiste dat zij het vertelde en toen riep ze keihard door de klas: ‘UW GULP STAAT OPEN!’.
Waarna de hele klas in een onbedaarlijk lachsalvo uitbrak. Delis was ziedend. Dit ging te ver. Samen kregen we straf en ik werd er bovendien ook nog uitgestuurd.
En verder had je de leraar Frans: Van der Wiel, paardenpiel. En de leraar Engels: Van Woezik, paardenpik. Van Woezik droeg hele strakke broeken. Wij meiden riepen altijd tegen elkaar: ‘Wear you left or wear you right?’ En dan antwoordde een ander: ‘In the middle!’ En dan lagen we weer dubbel.
Je had Jacobs, de geschiedenisleraar. Dat was een Belg, een Vlaming. Hij overwon dat flinke nadeel door de manier waarop hij lesgaf. Dat was knap. Opvallend veel leerlingen kozen geschiedenis als examenvak.
Je had Schurink, de aardrijkskundeleraar en conrector VWO. Schurink had het niet op mij en ik niet op hem. Toch had ik hem vijf of zes volle jaren. Het leven van een middelbare scholier gaat dikwijls niet over rozen.
Ook hadden we Timmer, de natuurkundeleraar. Timmer kon één ding niet en dat was natuurkunde uitleggen aan niet-Bètakinderen. Hij was driftig, wij zagen hem menigmaal ziedend van woede bijna de verwarmingsradiator van de muur lostrekken.
We hadden Wilms, een piepjonge Biologieleraar, hij hield het maar één jaar vol. Daarna ging hij naar het HBO-onderwijs.
Nog zo’n jonkie: Volkers, de leraar Duits. Hij kon geen orde houden en zag niet of wilde niet zien dat er werd gespiekt bij proefwerken. Famke en ik hadden en simpele doch doeltreffende spiekmethode: wij slepen ons handschrift zo fijn, dat je niet meer kon zien of Famke iets had geschreven of ik. Wij schreven identiek. De proefwerken Duits zagen er altijd hetzelfde uit. Je zette een grote verticale streep op het proefwerkvel en dan moest je tien zinnen in het Nederlands schrijven aan de linkerkant van de lijn. Aan de rechterkant moest je de vertaling schrijven. Wij deden dat in potlood en vulden onze naam nog niet in. Dan, als Volkers er even geen erg in had, en dat was doorlopend eigenlijk, wisselden we de proefwerkvellen en keek Famke dat van mij na en ik dat van haar. Meestal haalde Famke er meer fouten uit als ik. Wonderlijk genoeg hadden we altijd hele hoge cijfers bij Duits.
In de vijfde hadden we Zwaga, voor maatschappijleer. Hij begon de eerste les met zeggen: ‘Jongens jullie hoeven mij geen meneer Zwaga te noemen. Ik heet Hans’. Joep antwoordde prompt: ‘Ja meneer.’ De hele klas lag weer dubbel natuurlijk. Wij hebben Zwaga nooit ‘Hans’ genoemd.
Tenslotte had je Keller. Hij was onze scheikundeleraar. Geen enkele leraar op school wilde in de vierde onze klassenleraar worden. Keller streek over zijn hart en werd onze klassenleraar en dat bleef hij tot het eindexamen. Hij had een leuke vrouw, de al eerder genoemde Fenny. Samen verzonnen ze dat we in de Herfstvakantie een paar wandelingen gingen maken in de Malpies, een groot natuurgebied bij Eindhoven. Ook zou een heuse speelfilm worden gemaakt: ‘Spionage Op School’. Een deel van de opnames werden die Herfstvakantie gemaakt. De première van de film was in het voorjaar op Ameland, waar we in de Paasvakantie naartoe gingen. Allemaal zelf georganiseerd, door Fenny welteverstaan. Fenny schakelde haar hele familie in. Een zus ging mee en neefjes en een nichtje. Zelf hadden de Kellers geen kinderen. Tijdens een Sinterklaasfeest bij hen thuis, ontdekte een van ons een boek in de boekenkast dat heette: ‘Seksuele voorlichting’. Dat was natuurlijk weer onbedaarlijk grappig, dat je een scheikundeleraar had met zo’n boek in zijn boekenkast. Meteen werd er geconcludeerd: ‘Ze zijn niet verder gekomen dan de inleiding’, want tsja, er waren geen kinderen. Later bleek dat dat toch meeviel. In de zesde zijn we met een stuk of zes meiden bij Fenny in het Diakonessenhuis op kraamvisite geweest. Ze was net bevallen van dochter Daphne. Later kwam Steven erbij. Heel veel later hoorden we van miskramen en hadden we postuum spijt van ons snelle oordelen.
En natuurlijk was er ook nog Westerhout, de rector. Tot in zijn recente overlijdensadvertentie stond zijn standaardvraag als er passerende leerlingen voorbijliepen, vooral als dat op andere tijden was dan tussen de lesuren:
‘Waar gaan wij naartoe?’
Dan dachten wij:
‘Waar u naartoe gaat weten wij niet, maar wij gaan naar de kantine, de gymzaal, het toilet, het schoolplein, de conrector, de conciërges.’
Wij gingen overal naartoe, maar niet naar de klas.
Vraag 5 – Zijn jullie goed terechtgekomen?
Jazeker.
Wij zijn allemaal, zonder uitzondering, goed terechtgekomen.
Vraag 6 – Vertel eens meer, in kille cijfers bijvoorbeeld?
Zes van ons studeerden aan een universiteit, drie van ons aan het HBO en een promoveerde. We werden: arts, zorgmanager, psychotherapeut, trainer/coach, beleidsadviseur, directeur en HR manager. Vijf van ons deden een sociale studie, waarvan vier een loog werden en een werd graaf. Een werd pleeg en een werd, zoals al genoemd, arts. Vier van ons werken zelfstandig, drie zijn in loondienst.
Wij kregen allemaal kinderen. Liefst 17 in totaal, 8 jongens en 9 meisjes. Wij stichtten twee meidengezinnen, twee jongensgezinnen en drie gemixte gezinnen. Onze kinderen zijn nu tussen 19 en 32 jaar. Een van ons heeft twee kleinkinderen.
Wij zijn zelf alle zeven 56 of 57 jaar oud. Onze partners echter, variëren in leeftijd van 37 tot 63 jaar. Dat is 26 jaar verschil. Maar dat had ik niet hoeven opschrijven, dat kun je ook zelf uitrekenen. Samen trouwden wij zeven keer, maar een trouwde nooit. Vijf van ons zijn 30+ jaar bij zijn of haar partner. Vijf wonen samen en twee LAT’en.
Drie van ons kregen van dichtbij te maken met kanker, twee genazen daarvan, een niet. Verder kregen we: een hernia, een nieuwe heup, een blind oog, tinnitus, hoge bloeddruk, te hoog cholesterol, diabetes type 2. Twee van ons kregen nog helemaal niks, in fysieke zin. Deze twee hadden vroeger kortstondig een relatie met elkaar (welk een sterk nageslacht had dat kunnen opleveren!).
Vraag 7 – Wat is de kracht van de Bende?
Dat is simpel. Wij delen lief en leed. Vaak blijven reunie-gezelschappen hangen in: ‘Kijk mij eens succesvol zijn.’ Wij zijn allemaal oud genoeg om te hebben ondervonden dat het leven zorgen met zich meebrengt en goede en slechte tijden. De eerlijkheid in dit delen met elkaar vormt de basis van een jaarlijks hoogtepuntje. Althans, zo is dat voor mij.
De dokter en de zuster
Ter afsluiting nog iets over deze twee. Vorig weekend gleed Dolf na het kajakken uit over een glibberig schuin stuk beton waardoor hij, BENGGG, keihard op zijn achterhoofd klapte. Hij had een aardige hoofdwond die spectaculair bloedde. De zuster pakte meteen een fles water en goot dat over Dolfs hoofd, zijn witte shirt werd er acuut roze van. Meteen daarna drukte de dokter de wond dicht met zijn duim en hechtte de wond even later met Dolfs eigen haar. Dolf krijste even toen de ‘hechting’ strak werd getrokken zo fel ging het eraan toe.
Voor ons als lid van dit gezelschap is het een geruststellende gedachte dat wij, hoe oud we ook worden, altijd deze twee onder ons hebben.
Zorgaanbieders worden sinds een paar jaar openbaar gereviewd via Zorgkaart Nederland. Nieuwsgierig als ik ben, ergens in mij huist toch echt een journalist, heb ik eens opgezocht wat er wordt geschreven over onze dokter en onze zuster.
Er werden vele recensies geschreven. Bij de zuster niet over haarzelf persoonlijk, maar over de instelling waar zij werkt en bij de dokter schreven zijn patiënten klip en klaar en pontificaal over hemzelf.
Ik ga dat allemaal niet herhalen, maar twee recensies moet ik hier toch aanhalen, deels vanwege de inhoud, en deels vanwege de bijzondere taalbeheersing.
Over het verpleeghuis waar onze zuster werkt en waar veel demente mensen leven:
‘Ons pap mee zn dimensie wat voor ons als nabestaande familie niet makkelijk is. Maar het personeel was fijn mee ons begaan. Het eten was na klagten nog steeds nooit niet te eten.’
En over de dokter, die opvallend veel negens en tienen scoort, eigenlijk is er sinds de middelbare school niet veel veranderd voor hem, althans, puntsgewijs gesproken:
‘Voor mijn grote hartklepoperatie moest ik ook na deze dokter. Alles moest na gekeken worden voordat ik geopereerd kon worden. Hij was ontzettend lief en meelevend en heel nauwkeurig in zijn onderzoek. Wat een geweldige goede arts met de mooiste ogen die ik ooit gezien heb. Ten alle tijden zal ik zeker aanbevelen.’
Volgend jaar
Daar zijn al gedachten over. Genoemd is: ‘Van Zweten in Spanje naar ontSpanje in Zweden’.
Ziezo, nu weten jullie echt álles over ons. 😀
29 mei 2016
Wat een goede herinneringen zijn het, het blijft voor mij een unieke tijd! Het is een hele goede basis geweest voor de rest van mijn leven. Wat wij samen hebben is echt uniek!
Mooi gezegd Roos.